De gemeenten in Twente hebben met elkaar afgesproken dat in 2020 15 % van de totale voedselconsumptie in de regio bestaat uit streekproducten. Ik vroeg Paul Reinerink, manager van het regionale programma agro en food, hoeveel dat nu is. "Geen idee, 14 % misschien?", was zijn laconieke antwoord. Daar nam ik geen genoegen mee. Want die doelstelling raakt aan het hart van mijn onderzoek 'Feeding the City'. Dit onderzoek gaat over de vraag hoe de voedselvoorziening van de stad duurzamer georganiseerd kan worden: een belangrijke ruimtelijke ontwerpopgave. Ik heb het sterke vermoeden dat de sleutel ligt bij het kortsluiten van kringlopen in de regio. Want waarom je eten van ver halen, als je het ook ter plekke kunt verbouwen? Hoewel de mondiale voedselketens uiterst efficiënt georganiseerd zijn en een sterke lobby hebben, zijn de nadelen hiervan onmiskenbaar: uitputting van watervoorraden en grondstoffen, verarming van de bodemvruchtbaarheid en biodiversiteit en een forse CO2-uitstoot. Het wordt steeds urgenter om alternatieven te ontwikkelen. Als ruimtelijk ontwerper en oprichter van Circular Landscapes wil ik daar graag een bijdrage aan leveren. Maar dan zal ik wel eerst een antwoord moeten vinden op een aantal vaak gestelde vragen. Leidt regionale voedselproductie tot een verschraling van ons menu? Gaat het ten koste van de Nederlandse landbouwexport? Is het wel duurzamer? Niet bepaald ruimtelijke ontwerpvragen.
Daarom vroeg ik Willem Kruidhof om mee te doen. Willem is begonnen als milieutechnoloog, maar kwam er gaandeweg achter dat verbetering van het milieu vooral een kwestie is van economische en organisatorische vernieuwing. Met zijn bedrijf Trends & Concepts ondersteunt hij sinds enige jaren transitietrajecten bij bedrijven en ontwikkelt hij eigen businessconcepten voor maatschappelijke vraagstukken. Willem werkt het liefst met lokale ondernemers. Zijn theorie is dat die per saldo meer bijdragen aan de lokale economie dan grote ketenbedrijven en multinationals. Hij illustreert dit met zijn metafoor van de 'blauwe euro's': je verft een euro blauw met afgevende verf en je telt het aantal blauwe vingers als die euro de gemeenschap weer verlaat. Hoe meer blauwe vingers, hoe meer omzet en hoe groter de bijdrage van die euro aan de lokale economie. Een winkelier betaalt bijvoorbeeld een euro, die hij ontvangt van een klant, aan zijn lokale leverancier, die er vervolgens zijn accountant mee betaalt, die er op zijn beurt een brood mee koopt bij de bakker om de hoek. Dat is al vier keer omzet. De euro die binnenkomt bij een grote supermarkt wordt direct doorgesluisd naar de centrale kas en vloeit weg uit de lokale economie. Uit onderzoek in Engeland is gebleken dat een overnachting bij een bed&breakfast drie tot vier keer zoveel lokale omzet genereert als een overnachting bij een grote hotelketen. Waarom zou dat ook niet gelden voor voedsel?
Willem en ik hebben het idee dat als je het financiële kringloopprincipe van de blauwe euro's slim weet te koppelen aan het verkleinen van voedselkringlopen dit de transitie van een lineaire naar een circulaire economie enorm kan versnellen. De regio Twente leek ons een ideaal proefgebied om dat te onderzoeken. Die doelstelling van 15 % triggerde ons. En omdat de verantwoordelijke ambtenaar geen antwoord kon geven op onze vraag, vroegen we het aan de ondernemers in het gebied. Wat is het huidige percentage aan streekproducten? En hoe kan dit worden vergroot?